Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0480

Datum uitspraak2005-07-19
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4183 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering onder overweging dat appellante, na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, minder dan 15% arbeidsongeschikt is.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/4183 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 23 juli 2003, reg.nr. AWB 02/1050 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Bij brieven van 13 september en 27 september 2004 en 24 mei 2005 -alle met bijlagen- zijn nadere stukken namens appellante verstrekt. Desgevraagd heeft gedaagde bij brief van 15 april 2005 nadere stukken ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 juni 2005, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. P. Delawi, kantoorgenoot van mr. Gloudi, en waar namens gedaagde is verschenen E. van den Brink, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats], is op 28 november 2000 wegens rug- en beenklachten uitgevallen. Bij besluit van 18 februari 2002 heeft gedaagde aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering geweigerd onder overweging dat appellante, na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, op 27 november 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 29 augustus 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het namens appellante tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Ten aanzien van het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling overweegt de Raad dat de belastbaarheid van appellante met het belastbaarheidspatroon van 5 november 2001, opgemaakt door de verzekeringsarts M.A.W. Iemenschot, en in bezwaar geaccordeerd door bezwaarverzekeringsarts W.G.F. Geerlings, niet is overschat. De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat appellante ten tijde van de in geding zijnde datum onderzocht is door de verzekeringsarts, dat de bezwaar- verzekeringsarts aanwezig is geweest bij de hoorzitting, dossierstudie heeft verricht alsmede informatie bij appellantes huisarts heeft opgevraagd en voorts dat appellante destijds niet onder behandeling was voor psychische klachten. Wat betreft de namens appellante in hoger beroep verstrekte informatie van behandelend psychiater J.L. Ling overweegt de Raad dat deze informatie -mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen- de Raad niet heeft kunnen overtuigen van de -mogelijke- aanwezigheid van psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid ten tijde van de datum in geding. De Raad merkt hierbij op dat appellante eerst in oktober 2003, derhalve bijna twee jaar na de in geding zijnde datum, onder behandeling is gekomen bij Ling. Voorts merkt de Raad op dat Ling zijn verklaring, op grond waarvan hij van mening is dat bij appellante reeds ten tijde van de datum in geding sprake was van psychische beperkingen, in overwegende mate heeft onderbouwd vanuit een algemene cultuur-gerelateerde invalshoek, in plaats van aan de hand van door hem bij onderzoek van appellantes vastgestelde beperkingen, die zijn terug te voeren op een als ziekte of gebrek te duiden psychische aandoening. Ook overigens is de Raad niet gebleken van wezenlijke, op ziekte of gebrek terug te voeren psychische beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid ten tijde hier van belang. Evenmin ziet de Raad aanleiding voor nader onderzoek. Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2005. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M.H.A. Jenniskens.